More you might like
De schipper
(slowread)
Betoverd was ik, de eerste keer dat ik haar zag in het café
aan de haven. Ze droeg een nauwsluitende jurk tot op de grond, lichtblauw met
zilveren glitters. Daarboven lange rode haren die golfden over haar schouders.
Een Lorelei, dat was ze voor mij, ook al zong ze smartlappen. Ik had mijn schip
naar de klote kunnen varen, als de liefde onbeantwoord was gebleven.
Veertig jaar getrouwd waren we. We vierden uitbundig feest met kinderen, kleinkinderen en vrienden van vroeger. In Alphen, waar we woonden tussen de gepensioneerde schippers, die stuk voor stuk geen afscheid van het water konden nemen, getuige mast en scheepsroer in de tuin. Een maand later was ze dood. Mijn Anne en ik, we hadden nog zoveel plannen.
Nu sta ik hier op de pont en vaar niet verder dan de overkant van de
IJssel en terug. Zeventig stomme meters aan een kabel. ’s Ochtends de boot vol
sluipverkeer, ’s middags de elektrische fietsen, ’s avonds het uitgebluste
kantoorvolk. Ik had er tegenop gezien toen ik hierheen kwam voor mijn dochter. Wonen
tussen die lamlendige landrotten.
De traagheid van de dagen hebben me milder gestemd. Tussen de vaarten door zie ik de wolken in formatie over de Veluwe drijven, de roofvogels zeilend op de thermiek boven de Gelderse Toren, de schepen rimpelloos stroomafwaarts gaan. Het gemis blijft. Soms, op een wolkeloze avond als het lage zonlicht over het water streelt, zie ik haar weer. Rode vlammen boven dansende diamanten in adembenemend hemelsblauw gewaad.