Avatar

BLOG Museum Van Loon

@museumvanloon / museumvanloon.tumblr.com

Informatie over de collectie, het huis, de tuin, tentoonstellingen en hedendaagse kunstprojecten van Philippa van Loon.
Avatar

Bezoek aan de collectie van Ferdinand Bol

Op 2 december organiseerde Museum Van Loon een rondleiding voor de lezers van het Museumtijdschrift. Na het bezoek schreven ze een leuk verslag van het bezoek aan de tentoonstelling Ferdinand Bol: het huis, de collectie, de kunstenaar

(tekst en foto’s door Museumtijdschrift)

De kunstcollectie van Ferdinand Bol, ter studie en ontspanning, is voor het eerst gereconstrueerd. Voor Museumtijdschrift vertelde Tonko Grever over de totstandkoming van deze bijzondere tentoonstelling.

Het stond al een tijdje op zijn verlanglijst, dus toen in Amsterdam een dubbelexpositie werd georganiseerd over Rembrandts meesterleerlingen Ferdinand Bol en Govert Flinck greep Tonko Grever zijn kans. Eindelijk kon hij de uiteengevallen verzameling schilderijen bijeenbrengen, die Bol (1616-1680) tijdens zijn leven heeft vergaard. Grever is directeur van Museum van Loon gevestigd aan de Keizersgracht 672. Bol was de eerste bewoner van dit destijds revolutionaire grachtenpand ontworpen door architect Adriaan Dortsman. Dat dit eenvoudige feit de eeuwen heeft doorstaan, is louter te danken aan een juridisch geschil, vastgelegd in een officieel document, tussen Ferdinand Bol en de huiseigenaar over het afbouwen van het koetshuis. Hier zijn nu zo’n 25 schilderijen te zien.

Van een enkel schilderij is daadwerkelijk vast te stellen dat zij echt van Bol is geweest. Voor het grootste deel gaat het om een zo dicht mogelijke benadering van wat in Bols bezit moet zijn geweest, vertelt Grever tijdens een geanimeerde rondleiding. Weliswaar bestaat er een inventarislijst van meer dan zestig werken, met daarop een zestal schilderijen van Rembrandt, een olieverfschets van Rubens en een landschap van Van Ruisdael, opgemaakt voordat Bol zijn tweede huwelijk aanging met de rijke weduwe Anna van Erckel. Maar daarop staan namen en titels in zulke algemene bewoordingen, dat het precieze werk lastig is te achterhalen.

Slapende Cupido Om de mythe van de armlastige kunstenaar door te prikken: Bol was vanwege zijn eigen carrière en zijn tweede huwelijk in dermate goede doen, dat hij in zijn huis aan de Keizersgracht nooit meer heeft ‘gewerkt’, lees geschilderd. En over de plek waar de schilderijen uit zijn verzameling gehangen hebben, kan alleen worden gespeculeerd. Het grote zelfportret uit ca. 1669, geleend van het Rijksmuseum en gemaakt voor zijn aanstaande Anna: hing dat pontificaal in de hal of bijvoorbeeld in de slaapkamer? Bol heeft zichzelf neergezet als een regent, met goudkleurig gewaad en lange krullen. De originele houten lijst met vernuftig uitgesneden zonnebloemen duidt erop dat Bol zich richt naar zijn Anna zoals zonnebloemen zich richten naar de zon. Ook de slapende Cupido waarop hij leunt getuigt van huwelijkse trouw, van overwonnen lust en hogere liefde. Het is een van de laatste schilderijen die Bol zou maken.

Een paar jaar zijn Grever en zijn mensen bezig geweest om te speuren naar de oorspronkelijke schilderijen. Als op de inventarislijst een ‘grauwtje’ van Porcellis staat, welke van de vele zeegezichten van Jan Porcellis was dan in het bezit van Bol? Hetzelfde geldt voor ‘boertjes van Adriaan Brouwer’. Daarvan heeft Brouwer er zo veel gemaakt, dat het weerbarstig is om de juiste te vinden, aldus Grever. Bij ‘Stilleven met dood hert en wild varken’ staat zelfs helemaal geen kunstenaarsnaam vermeld. Gesprekken met experts en rondsnuffelen in de depots van musea brachten verheldering, de mogelijkheid om schilderijen te lenen leidde uiteindelijk tot een zo dicht mogelijke benadering van de Bolcollectie.

Romeinse Veldheren Waarom verzamelde Bol? Wat is de relatie tussen zijn verzameling en zijn eigen oeuvre? Huizen zagen er destijds totaal anders uit dan nu, zegt Grever. Met sobere, kale wanden, waar veel plek was voor schilderijen. Niet voor niets waren in de zeventiende eeuw landschappen populair. Daarbij leek Bol vooral te verzamelen wat hij zelf niet schilderde: zeegezichten, landschappen en stillevens. “Wat hij zelf kon, hoefde hij niet van een ander te hebben. Want zijn eigen werk hing ook aan de muur.” Bol verzamelde dus om de geest te laten dwalen, maar ook ter inspiratie voor zijn eigen werk, vermoedt Grever. Zo keert de houding van de twee figuren op de olieverfschets ‘Twee Romeinse Veldheren’ (ca. 1635) van Peter Paul Rubens, nu in bezit van museum Boijmans Van Beuningen, terug in Bols schilderij ‘De onverschrokkenheid van Fabritius in het legerkamp van Pyrrhus (1654-1656, collectie Amsterdam Museum). Daarmee is het zeer aannemelijk dat deze Rubens daadwerkelijk uit de verzameling van Bol komt. Zekerheid is er niet. Waarschijnlijk heeft Bols zoon en erfgenaam Egbert de collectie van zijn vader op enig moment geveild, informatie daarover is niet overgeleverd.

Van een enkel schilderij is de herkomst wel tot de zeventiende eeuw te herleiden en zo goed als zeker tot de collectie van Ferdinand Bol. Dat geldt voor ‘De Besnijdenis’ van Rembrandt uit 1661, in bezit van de National Gallery of Art in Washington. Toen Grever dit museum een mailtje stuurde en per omgaande bericht kreeg dat ze het schilderij graag aan hem uitleenden, sprong hij een gat in de lucht.

Uiteindelijk is de tentoonstelling geworden zoals Grever hem voor ogen had: met deze zorgvuldig bijeengebrachte selectie keert de smaak van Ferdinand Bol voor even terug in het Koetshuis.

Avatar

Iris van Dongen wint Thérèse Schwartze prijs

Dit jaar is de Thérèse Schwartze prijs uitgereikt aan portrettiste Iris van Dongen. Deze prijs wordt sinds 1920 uitgereikt aan veelbelovende Nederlandse Portretkunstenaars door de Thérèse van Duyl – Schwartze Stichting.

 Thérèse van Duyl – Schwartze

Thérèse van Duyl – Schwartze (1851-1918) was in haar dagen één van de belangrijkste portrettisten van Nederland. Haar tijdgenoten noemden haar wel de ‘Koningin der Nederlandsche schilderkunst’. Naast het koningshuis portretteerde zij leden van de adel, bankiers, grote industriëlen, politici, wetenschappers en prominenten uit de culturele wereld. Het was opmerkelijk dat Schwartze, als vrouw in de late negentiende eeuw, zo succesvol was binnen de kunstwereld. Schwartze leerde het schildersvak van haar vader en werd van jongs af aan klaargestoomd voor het kunstenaarsbestaan. Zo introduceerde hij haar bij vooraanstaande families als de familie Van Loon, haar eerste opdrachtgever, waarvoor zij al op 15- jarige leeftijd schilderde. De familie bestelde maar liefst vier generaties lang portretten bij Schwartze. Vlak na de dood van haar vader in 1874, vertrok Thérèse voor een jaar studie naar München en vervolgens ter inspiratie naar Parijs waar zij naast de wereldtentoonstelling ook vele salons bezocht. Vanaf het midden van de jaren tachtig werd Thérèse Schwartze steeds succesvoller. In de Franse salons hing haar werk op ooghoogte en in 1889 behaalde zij haar grootste triomf: een gouden medaille voor haar zelfportret. Haar werk resulteerde in een fortuinlijk leven met drie panden aan de Prinsengracht te Amsterdam waarvan de bovenverdiepingen functioneerden als haar atelier. Na haar dood werd een overzichtstentoonstelling georganiseerd in het Stedelijk Museum te Amsterdam.

Thérèse van Duyl – Schwartze Stichting

Bij het overlijden van Thérèse van Duyl – Schwartze in 1919 was haar faam zo verbreid, dat er reeds een half jaar later een stichting werd opgericht om de gedachtenis aan haar in stand te houden. De oprichters; schilderes Lizzy Ansingh, kunstschilder E.H.D. Schaap en hoogleraar Nicolaas van der Waay, hoopten aan de hand van deze stichting de nagedachtenis aan de befaamde kunstenares in stand te houden. In de statuten staat dat ook ‘steun dient te worden verleend aan behoeftige Nederlandse beeldende kunstenaars en het in stand houden van de Nederlandse portretkunst’. Het bestuur van de Stichting reikt de Thérèse Schwartze Prijs sinds 1920 uit aan veelbelovende Nederlandse portretkunstenaars. De prijs werd onder andere toegekend aan G. Röling, Sjenk Schröder, Kuno Brinks, Herman Gordijn, Marlène Dumas, Emo Verkerk en Juul Kraayer.

 Iris van Dongen

Iris van Dongen (Tilburg, 1975) is geboren in Tilburg en studeerde van 1992 tot 1996 aan de Academie voor Kunst en Vormgeving in s’- Hertogenbosch. Momenteel woont en werkt ze in Berlijn. Van Dongen schildert meestal vrouwen, vaak meer dan levensgroot. Gekleurde patronen – paisleymotieven, ruiten en Colenbrandermotieven – zijn vaak zowel in de achtergrond als de kleding van de geportretteerde te zien. De vrouwen lijken in zichzelf gekeerd te zijn en staren melanchonisch voor zich uit. Van Dongen werkt vaak in houtskool, pastelkrijt en verf en gebruikt deze materialen door elkaar heen.

De prijs werd aan Van Dongen uitgereikt omdat zij een interessante en ingewikkelde manier van portretteren beheerst. Haar werken vallen onder de noemer portretkunst, maar in zeker zin ook niet, want de afgebeelde vrouwen zijn niet zozeer individuen, als wel krachten. Omdat het Iris van Dongen is gelukt om het gesprek met een groot aantal kunststromingen te voeren zonder verbinding met haar eigen thematiek te verdunnen getuigt zij van een uitzonderlijk kunstenaarschap. De portetten op papier lijken niet bedoeld om personen te vereeuwigen, maar meer aan het licht te willen brengen hoe geest en lichaam elkaar doorschijnen. Haar werken nodigen zodoende uit tot het overpeinzen van wat een pose of een figuur betekent, en in welke verhouding de psychologie van de figuur tot haar omgeving staat. De figuren komen niet zozeer als model, maar eerder als persoon naar voren. Daarnaast is het durven werken met voluptueuze ornamentiek heel eigen te noemen.

Ter gelegenheid van deze prijs is een presentatie met werken van Van Dongen te zien in Museum Van Loon tot en met 4 september. In de stijlkamers van het huis worden de hedendaagse portretten gepresenteerd tegenover de Van Loon portretten door Thérese Schwartze.

Avatar

Turkish Tulips

Op uitnodiging van Philippa van Loon en ondersteund door het Amsterdams Fonds voor de Kunst heeft de Engelse beeldend kunstenaar Gavin Turk (1967) de tentoonstelling Turkish Tulips in Museum Van Loon mogen cureren. De tentoonstelling presenteert een transhistorische dialoog tussen hedendaagse kunstwerken en de historie van de familie Van Loon en is nog tot en met 29 mei te zien. Kunstadviseur Nina van Heuveln schreef hierover een tekst op de blog van Museum Van Loon.

Gavin Turk & Nina van Heuveln voor ‘Tulip Box’ tijdens de opening van Turkish Tulips

Gavin Turk is al op jonge leeftijd bekend geworden door zijn eindexamententoonstelling in The Royal College of Art in Londen. Daar had hij op de wit geschilderde muren van zijn atelier een rond blauw keramieken bordje geplaatst.
Dit bordje lijkt een kopie van het Engelse erfgoed bordje dat in Engeland te zien is bij belangrijke historische huizen. Turks’ bord meldde: ‘Gavin Turk worked here 1989-91’. Een editie van dit werk wordt aan het begin van de Turkish Tulips tentoonstelling getoond, vlak na het bordje op de buitenmuur van  Museum van Loon, waarop staat dat Ferdinand Bol in het huis heeft gewoond (zie foto). De eindexamenopdracht - de unieke keramieken plaat van Turk - werd afgekeurd, maar hij kreeg wel veel aandacht van de pers én van de grote collectioneur Charles Saatchi. Saatchi organiseerde in 1992 de groepstentoonstelling Young British Artists (YBAs) waarbij Turk ook betrokken was. Door deze tentoonstelling hebben de YBAs veel internationale bekendheid verworven. Turk heeft inmiddels in vele landen en grote musea geëxposeerd, zoals in de Tate Britain in Londen, de Biënnale in Venetië en het GEM in Den Haag. Met Turkish Tulips presenteert Turk zijn werk voor de eerste keer in Amsterdam. De originaliteit van de tentoonstelling is een vernieuwde bijdrage aan het Amsterdamse kunstaanbod.

Historische plakkaat buiten Huis Van Loon & ‘Cave’ (editie) van Gavin Turk

Turks oeuvre pakt thema’s als authenticiteit en identiteit aan. Hij is nauw betrokken bij modernistische en avant-gardistische debatten rond de mythe van het kunstenaarschap en het auteurschap van een kunstwerk. Hij heeft een groot aantal werken geproduceerd die de waarde en integriteit van de hermetische kunstenaarsidentiteit betwisten. Het meest bekend zijn de levensgrote wassen beelden van zichzelf en de beschilderde bronzen beelden van alledaagse objecten als vuilniszakken en kartonnen dozen, zoals ook in Museum Van Loon te zien is. Turk staat bekend om zijn impertinente blik op alledaagse beelden of situaties en speelt met de betekenis daarvan. Tijdens de tentoonstelling toont hij een aantal iconische werken die met de tulp en de overzeese handel daarvan te maken hebben. Een voorbeeld is  het portret van zeeman Gentleman Jim dat is afgeleid van het portret van Joseph Roullin van Vincent van Gogh (zie foto).  

 ‘Portret van Sailorman Gentleman Jim’, Gavin Turk, 2009 (links) & ‘Portret van Joseph Roulin’, Vincent van Gogh, 1888 (rechts)

De familie Van Loon speelde een belangrijke rol in de vroege handel met overzeese gebieden zoals Constantinopel. Vandaar dat het thema van de Turkse tulp mooi aansluit op het museum. In het Liber Amicorum (vriendenboek) van het echtpaar Van Loon-Ruchaver uit 1597 staan de namen van vrienden, bekenden en zakenrelaties geschreven. De keuze om bevriende kunstenaars van Turk bij Turkish Tulips te betrekken sluit goed aan bij de gedachte van zo’n gastenboek: Turk presenteert met de tentoonstelling zijn persoonlijke Liber Amicorum. Turk heeft in totaal 25 kunstenaars gevraagd nieuw werken te maken of iconische werken te lenen. Bekende kunstenaars als Fiona Banner, Rob & Nick Carter, Damien Hirst en Wim T Schippers worden getoond op de eerste verdieping van het museum. Hiermee wordt in de Drakensteyn kamer als eerste een video gepresenteerd over de tentoonstelling en is daarnaast het zilveren vriendenboekje en de gedoopte tulp van Philippa van Loon te zien. In de Schaapjeskamer zien we tulpenwerken gebonden aan economische thema’s, als de waarde en de tulpengekte uit de zeventiende-eeuw. De iconische, bestaande tulpenwerken worden in de rode slaapkamer getoond, de nieuwe werken in editie zijn tenslotte te zien in de Vogelkamer. 

Liber Amicorum van de familie Van Loon uit 1597

Het is met Turkish Tulips de eerste keer dat Philippa van Loon kunst heeft gemaakt voor Museum Van Loon. Philippa maakte ‘Coiffin’ (een glazen dodenkistje met gedroogde tulpen) en ‘Gilt and Wilted’ (een vergulde tulp - zie foto). Philippa van Loon ging samen met Gavin Turk naar de kunstacademie (Chelsea College of Art) in Londen en zijn toen bevriend geraakt. Sinds Philippa voorzitter is van de Stichting Van Loon combineert zij haar inzet voor het beheer en het behoud van het huis en de collectie met haar passie voor hedendaagse kunst. Ze nodigt kunstenaars uit werk te maken en te tonen in de historische interieurs van het huis. Ze wil hiermee vooral ook de continuïteit benadrukken. Sinds 1996 organiseert Museum Van loon met regelmaat tentoonstellingen met hedendaagse kunst. Dit is voor de bezoekers van het museum in eerste instantie geen voor de hand liggende keuze. Veel bezoekers zijn immers vooral op zoek naar een authentiek grachtenpand dat laat zien hoe de familie Van Loon vroeger woonde aan de gracht. Door een link te leggen met het heden krijgen de bezoekers echter een vernieuwde blik op oude thema’s.

‘Gilt and Wilted’ van Philippa van Loon op een mooie chinoiserie tafel van het museum

De titel van de tentoonstelling slaat uiteraard op de tulp en de overzeese routes die voor de handel daarvan werden afgelegd, maar tegelijkertijd ook op de achternaam van de kunstenaar en curator: Gavin Turk. Turk heeft samen met zijn partner Deborah Curtis een stichting – genaamd House of Fairytales – opgericht die zich inzet voor de educatie van kunst aan kinderen. Hun werk is gebaseerd op het idee dat kinderen een kunstwerk of tentoonstelling beter begrijpen als het op een spannende of speelse manier verteld of uitgelegd wordt. Dit geeft kinderen de kans om hun eigen ervaringen en persoonlijke ontwikkelingen te vergroten en om complexe wereld thema’s te helpen begrijpen. De stichting heeft samen met het museum een mooi tentoonstellingskrantje gemaakt waarin op een kind vriendelijke manier alles over de tentoonstelling wordt uitgelegd. Daarnaast is er aan een aantal klassen van internationale scholen in Amsterdam langs geweest, die rondleidingen hebben gekregen door enthousiastelingen van het museum. Nadat de kinderen een rondleiding hebben gekregen langs de bestaande werken van Gavin op de begane grond en op de eerste verdieping de tulpen werken van bevriende kunstenaars op de eerste verdieping, kunnen ze zelf een mooie tulptekening maken van de prachtige tulpen die te zien waren in de tuin van het museum.

Turkish Tulips is tot en met 29 mei te zien in Museum Van Loon en reist hierna door naar het Bowes Museum in Durham, Engeland.

De tuin was tot voor kort ook helemaal in thema!

  Nina van Heuveln

Met dank aan:

Gavin Turk (kunst, curator)

The House of Fairytales (kunst, krant)

Amsterdamse Fonds voor de Kunst (presentatie)

Avatar

Verkeer op de gracht

Op de tentoonstelling De Gala-berline in Nederland is een klein stukje Herengracht te zien, gevuld met miniatuurzilver. Het is een bruikleen van Aardewerk antiqiair en juwelier. Zij schreven een mooi stuk over het miniatuurzilver, dat we de geïnteresseerde lezer niet willen onthouden.

Dit stukje van de Amsterdamse Herengracht is op schaal gemaakt naar voorbeeld van een prent van Caspar Jacobsz. Philips uit circa 1770. De 17e en 18e-eeuwse zilveren miniaturen zijn allen in Amsterdam vervaardigd en geven een beeld van de dagelijkse bedrijvigheid aan de Amsterdamse grachten in die tijd. Zo zien we een lantaarn opsteker, kruiers, een visser en verschillende fraaie rijtuigen: Van de zeldzame, berline met gesloten kast met koetsier kunnen de deurtjes geopend worden zodat de passagier te zien is. Ook de calèche op vier wielen met tweespan, koetsier en passagier is een miniatuur dat we niet vaak meer tegen komen, net zoals de zegewagen die door een tweespan honden wordt voortgetrokken. De sjezen, met twee wielen, zijn ook stuk voor stuk zeer fraai uitgevoerd, waarbij  soms het paard versierd is met een pluim op het hoofd.

Miniatuurzilver Miniatuurzilver kwam in Nederland in de tweede helft van de 17e eeuw in de mode, maar de 18e eeuw wordt gezien als de bloeitijd ervan. Er was zelfs sprake van een heuse rage. Er werden zeer veel kwalitatief  hoogstaande stukjes gemaakt. De vraag naar miniatuurzilver was in Amsterdam zo groot dat zilversmeden zich van generatie op generatie konden specialiseren in het maken van dit “poppegoet” zoals het miniatuurzilver in die tijd ook wel werd aangeduid. Dit werd gebruikt om een poppenhuis in te richten, een kostbare hobby, die lang niet voor iedereen was weggelegd. Ook voor buiten het poppenhuis werden zilveren miniaturen gemaakt. Populaire onderwerpen waren kinderspelen, beroepen, sporten en vervoersmiddelen zoals de rijtuigen in deze scene. De miniaturen zijn gemaakt door bekende Amsterdamse miniatuur specialisten:  Michiel Maenbeeck,  Arnoldus van Geffen, Pieter van Somerwil en Jan Borduur.

Rijtuigfiles De grachtengordel is niet alleen opvallend door zijn vorm en het water, maar vooral door de huizen. Kooplieden, bankiers, stadsbestuurders en andere welgestelde Amsterdammers lieten de prachtigste huizen bouwen. De straten langs de grachten werden geplaveid en aan het begin van de 17e eeuw verscheen, net als in andere Hollandse steden, het rijtuig. Iedereen die het zich kon veroorloven schafte er zich een aan, een zware luxe karos. Later maakte de karos plaats voor de berline. Het bezit van een rijtuig was al snel een status symbool. Ook al waren de meeste afstanden in Amsterdam te voet niet meer dan tien minuten gaans, als men  twee straten verderop moest zijn werden de paarden ingespannen voor het rijtuig. Dit kostte vaak meer tijd dan het uiteindelijke ritje. Het aantal rijtuigen nam gestaag toe. Dit leidde tot verkeersproblemen. Als twee rijtuigen elkaar wilden passeren in de nauwe verbindingsstraten tussen de grachten werd de straat totaal versperd. Vanaf 1615 werd daarom in bepaalde straten één richting verkeer ingevoerd.

Het aantal rijtuigen bleef toenemen en de opstoppingen ook. In 1634 vaardigde de magistraat van Amsterdam een verbod uit om met karossen door Amsterdam te rijden. Bij overtreding volgde een boete van 50 gulden. Hiermee sneden ze zichzelf in de vingers want juist de leden van het stadsbestuur, de regenten, waren immers rijtuigbezitters. De maatregel werd direct verzacht: wie van buiten de stad kwam mocht per koets tot aan zijn huis rijden, op voorwaarde dat de kortste weg genomen werd. Omdat er veel kortste wegen waren leek het na enige tijd alsof er nooit een verbod was geweest. Uiteindelijk was een belasting op wielen de maatregel die orde moest brengen.

Straatverlichting In deze scene is een miniatuur zilveren lantaarnopsteker te zien die rond 1680 gemaakt is in Amsterdam. Na zonsondergang was het buitenshuis, in de donkere straten, niet altijd even veilig. Voorname burgers lieten zich daarom voorgaan door een knecht met een lantaarn.  In 1505 voerde de stad Amsterdam de verplichting in om na negen uur ’s avonds op straat een lantaarntje mee te dragen. Als eerste Hollandse stad begon Den Haag op 14 december 1570 met het aanbrengen van 33 straatlantaarns in de binnenstad. Dit aantal bleef decennia lang gelijk. Amsterdam volgde bijna 100 jaar later in 1669 met het aanbrengen van straatverlichting onder leiding van Jan van der Heyden. Na een jaar waren daar al 1800 lantaarns geplaatst of opgehangen. Al deze lampen moesten elke avond één voor één door een lantaarnopsteker worden aangestoken.

Varken op leer Een ander miniatuur in deze scene is het varken op een trapleer. Varkens werden na het slachten, schrobben en scheren op de ladder gebonden. Dan kon de slager het varken ontweiden, het opensnijden van het varken om de organen en ingewanden te kunnen verwijderen. Het gereinigde kadaver kon daarna op de leer besterven. Het miniatuurzilver is tot en met 15 januari 2017 te zien in de Rode Slaapkamer van Museum Van Loon in de tentoonstelling De Gala-berline in Nederland.

De koets en caleche zijn gemaakt door Arnoldus van Geffen in 1734 en 1754 De visser is gemaakt door Jan Breda ca 1700 De lantaarnopsteker is gemaakt rond 1680 Het varken op leer is gemaakt door Pieter van Somerwil rond 1730.

Afmetingen: Breedte 46 cm. Diepte  30,5 cm. Hoogte 33 cm.

Tekst en afbeeldingen door A. Aardewerk Antiquair Juwelier te Den Haag

Avatar

Livreien voor de gala-berline

Museum Van Loon beschikt sinds 2011 weer over het koetshuis, dat oorspronkelijk een eenheid vormde met het huis aan de Keizersgracht 672. Dit jaar is die historische hereniging 5 jaar geleden. Om het jubileum passend te vieren werd besloten om een van de meest spectaculaire rijtuigen uit voormalig Van Loon bezit te restaureren en in het koetshuis te tonen: de gala-berline van jonkheer Louis van Loon. Het rijtuig zelf was al een bijzondere verschijning. Louis van Loon liet het namelijk maken in 1902. De gala-berline was toen een archaïsch vervoersmiddel, de broers van Louis kochten al auto’s. Bovendien moet het gele rijtuig nogal opvallend zijn geweest op straat.

De gala-berline van jonkheer Louis van Loon, gefotografeerd op landgoed La Forêt in 1910.  

Niet onbelangrijk bij zo’n chique en archaïsch voorkomen was de kleding van het personeel. Tijdens onderzoek naar de gala-berline van Louis van Loon werd duidelijk dat slechts een klein gedeelte van de originele livreien die het personeel droeg als de gala-berline uit rijden ging, bewaard was gebleven. Wel te verstaan één jas, één vest en een aantal accessoires zoals nestels en zilveren knopen met familiewapen. In Museum Van Loon wordt een vrij grote collectie livreien van de familie bewaard, maar de alledaagse varianten – meestal zwart – waren niet geschikt om te dragen bij het rijden met de gala-berline. Alles moest zo rijk mogelijk worden uitgedost. Zo is niet alleen het rijtuig met veel zilver beslagen, maar ook alle leren tuigen waarmee de paarden werden aangespannen. De livreien van het personeel mochten daar niet onder voor doen.

Livreien werden al in de 17de eeuw gebruikt, vaak ook in combinatie met rijtuigen, en hadden toen vooral als functie om aan te duiden voor welke familie de knecht of koetsier in dienst was. Oorspronkelijk diende de livrei ter herkenning, maar steeds meer ontwikkelde het zich ook tot status symbool van de werkgever. Mannelijk personeel was bovendien het duurst en hoe kostbaarder de livrei, hoe welgestelder de werkgever. In de late 19e eeuw droeg ook de familie Van Loon haar status uit door middel van de vele personeelsleden in livrei. In de collectie van Museum Van Loon bevinden zich vele verschillende livreien, afkomstig van verschillende huizen van de familie. Ieder huishouden hield er een verschillend livrei op na. Op de Keizersgracht droeg het mannelijk personeel livreien van zwarte lakense stof met gele accenten en zilveren wapenknopen.

Livrei van het personeel van de familie Van Loon op Keizersgracht 672.

Het personeel op landgoed La Forêt, waar jonkheer Louis van Loon woonde, waren de livreien van een gebroken witte stof, met zwarte en gele accenten en dezelfde zilveren wapenknopen. De kleuren geel, zwart en zilver waren vertegenwoordigd in alle livreien van de familie Van Loon, want ze waren afgeleid van de wapenkleuren van de familie. Het element van herkenning was dus niet helemaal onderschikt aan het uitdragen van status. De livreien die het personeel droeg bij het uitrijden van de gala-berline was in dezelfde kleurstelling als de andere livreien die werden gedragen in het huishouden van Louis van Loon. Bij gebruik van de gala-berline moest het personeel verschijnen in gala-tenue: dezelfde livreien, maar met meer accessoires. Zo droegen ze pruiken en hoeden versierd met zilvergalon.

Om de gala-berline in alle compleetheid te tonen moesten de ontbrekende livreien worden gereconstrueerd. Gelukkig bevinden zich in het archief van Museum Van Loon foto’s waarop dat gala-tenue goed zichtbaar is. Het vinden van een kledingmaker met ervaring in het maken van livreien  daarentegen, was minder gemakkelijk dan vroeger. Gelukkig had het museum al eerder goede ervaring opgedaan met de studenten van de Meesteropleiding Coupeur, eveneens gevestigd in Amsterdam. In 2012 hadden zijn twee koetsiersjassen gereconstrueerd. De reconstructie van de livreien van de gala-berline was echter een stuk lastiger, want er kwamen meerdere pasvormen en zeer uiteenlopende technieken en materialen bij kijken.

Links: knecht Jan in livrei. Alle kleding en accessoires op de foto worden bewaard in Museum Van Loon.

Rechts: een student van de Meesteropleiding Coupeur aan het werk aan de livrei jas van de koetsier.

Uiteindelijk zijn twee studenten onder begeleiding van de opleiding en externe experts in mei 2016 aan de slag gegaan. Zij hebben een nieuwe bokjas vervaardigd, met een pelerine, een nieuw koetsiersvest en een lange livreijas voor de koetsier. Tijdens het reconstrueren namen ze twee originele jassen uit de collectie van Museum Van Loon als uitgangspunt: een laat 19e-eeuwse livreijas met weggesneden voorpanden (ook wel a la Française genoemd) en een vroeg 20ste-eeuwse bokjas. De reconstructies konden compleet worden gemaakt met originele onderdelen die nog wel in het museum aanwezig waren, zoals nestels, zilveren wapenknopen en epauletten. Het complete ensemble van gala-berline, livreien en tuigage is in Museum Van Loon te zien tot en met juni 2017.

Het complete ensemble van rijtuig, tuigen en livreien in het koetshuis

Avatar

Gala-berline in de hoofdrol: De Glazen Koets

Een iconisch beeld dat alle Nederlanders kennen: de Gouden Koets op het Binnenhof.

Al meer dan honderd jaar wordt de Gouden Koets op de derde dinsdag van september gebruikt voor de rit die de Koning of Koningin maakt naar de Ridderzaal om de Staten-Generaal te openen. Er zullen maar weinig Nederlanders zijn die zich herinneren dat daarvoor een ander rijtuig werd gebruikt. Sinds 1903 werd slechts éénmaal niet de Gouden, maar de Glazen Koets gebruikt. Dat was in 1923, toen Koningin Wilhelmina haar zilveren regeringsjubileum vierde. Dit jaar wordt de lange traditie wederom onderbroken. Zoals de meeste mensen weten, wordt de Gouden Koets momenteel gerestaureerd, waardoor de Glazen Koets weer een glansrijke rol krijgt op Prinsjesdag. De Glazen Koets is er inmiddels helemaal klaar voor, want het rijtuig is in 2015 grondig gerestaureerd.

De Glazen Koets na de restauratie van 2015.

De Glazen Koets werd door koning Willem I in 1821 besteld bij de Brusselse rijtuigbouwer Pierre Simmons. Veel van het bezit van de vader van Willem I, stadhouder Willem V, waaronder vrijwel alle rijtuigen, waren namelijk verloren gegaan in de Bataafse en Franse tijd. De koning was echter niet zelf op het idee gekomen om de glazen koets te bestellen. Simmons had in 1821 een brief gestuurd aan de koning met de vraag om financiële steun. De jaren vlak na de Napoleontische oorlogen werden in heel Europa gekenmerkt door economisch zware tijden, waardoor de vraag naar Simmons’ rijtuigen kennelijk zo was gedaald dat hij genoodzaakt was financiële steun te vragen aan de koning. De brief kwam terecht bij de stalmeester, die meende dat Simmons teveel slechte beleggingen gedaan en zo het bedrijf in gevaar had gebracht. Zomaar geld doneren leek de stalmeester daarom geen goed plan.

De eens zo florerende rijtuigfabriek van Simmons, hier in een aquarel uit 1778.

De stalmeester merkte wel op dat het Simmons vele gala-berlines voor andere vorstenhoven had gemaakt en daarmee tot de Europese top behoorde. Zo’n gala-berline zou koning Willem I niet misstaan. De stalmeester raadde de koning dan ook aan een ‘gala ofte ceremonie rijtuig’ te bestellen en de rijtuigbouwer een voorschot te verlenen voor de bouw. Op deze manier werd zowel Simmons als het staldepartement gediend. De glazen koets kwam gereed in 1826 en stond in zijn uitvoering symbool voor het nieuwe koninkrijk. De kleurstelling, rood (voor de galabok, details op de kast en de tuigage), wit (het onderstel en decoratieve band op de kast) en blauw (de panelen op de kast) zijn verwijzingen naar zowel de wapenkleuren van de koning als de nationale driekleur van het Koninkrijk der Nederlanden.

Tijdens de restauratie werd de originele beschildering van de Glazen Koets zo zorgvuldig mogelijk schoongemaakt en bijgewerkt.

De Glazen Koets stond ongelukkigerwijs in een in Brussel toen de Belgen hun onafhankelijkheid bevochten. Willem I weigerde zich bij de Belgische onafhankelijkheid neer te leggen en pas in 1840, toen het beslag op de eigendommen van Willem I werd opgeheven, kon het rijtuig terug komen naar Den Haag. In 1841 ging de Glazen koets over in het persoonlijk bezit van Willem II, die het maar weinig gebruikte. Vanaf 1849 werd het gebruikt voor de opening van de Staten-Generaal, door Willem III. Zijn dochter Wilhelmina koos er in 1903 voor om de Gouden Koets, die haar 5 jaar eerder was aangeboden door de bevolking van Amsterdam, te gebruiken. Naar verluid genoot de Glazen Koets haar voorkeur, maar de koningin zag zich genoodzaakt om dankbaar gebruik te maken van het Amsterdamse geschenk. De Glazen Koets raakte niet geheel in vergetelheid, want het werd nog gebruikt voor huwelijken en enkele ritten in het buitenland. In 2015 werd het rijtuig grondig gerestaureerd, mede met het oog op de vervangende rol die het rijtuig zou spelen terwijl de Gouden Koets wordt gerestaureerd. Na de restauratie werd de Glazen Koets tentoongesteld in Museum Louwman, waar Koning Willem Alexander het rijtuig onthulde.

Koning Willem Alexander onthult de Glazen Koets in de centrale hal van Museum Louwman.

Op 13 oktober wordt de tentoonstelling De Gala-berline in Nederland geopend in Museum Van Loon. De tentoonstelling toont het ontstaan, de ontwikkeling en het gebruik van het rijtuigtype gala-berline, waartoe ook de Glazen Koets behoort. Tevens is de gala-berline van jonkheer Louis van Loon te zien, waarschijnlijk de laatste gala-berline die in Nederland werd gemaakt. Bij de tentoonstelling verschijnt de gelijknamige publicatie bij Wbooks.

Avatar

Marten, Oopjen & Van Loon

In 1877 deed de familie Van Loon een omvangrijke kunstverzameling van de hand. Onderdeel hiervan waren de twee staande portretten van Rembrandt van Marten en Oopjen, die onlangs zijn aangekocht door de Nederlandse en de Franse staat. Hoe kwam deze verzameling in de familie Van Loon? Wat weten we van die verzameling en waarom werd het van de hand gedaan? Ter gelegenheid van de terugkeer van Marten & Oopjen in Amsterdam is in Museum Van Loon tijdelijk een kleine presentatie te zien over de geschiedenis van de twee Rembrandt portretten bij de familie Van Loon.

Marten & Oopjen, door Rembrandt van Rijn

Aan het begin van de negentiende eeuw stonden de financiën van de familie Van Loon er slecht voor, de Franse Tijd had een zwaar gat geslagen in het vermogen. Jonkheer Willem van Loon (1794-1847) stond zo voor de keuze om of zelf fortuin te maken of de hand te vragen van een gefortuneerde dame. Hij koos voor het laatste en trouwde met Anna van Winter (1793-1877). Zij bracht niet alleen een aanzienlijk kapitaal mee, maar ook een grote kunstverzameling. Het was een gelukkig huwelijk met in totaal elf kinderen. Van een aantal van de kinderen is nu een portret te zien in het museum.

Het echtpaar Van Loon – van Winter, door Charles Howard Hodges

De vader van Anna van Winter, Pieter van Winter (1745-1807), was naast succesvol handelaar een groot kunstverzamelaar. Hij bracht een grote verzameling bijeen, met onder meer Het Melkmeisje van Johannes Vermeer en talloze andere meesterwerken. Bij zijn overlijden waren zijn drie kinderen minderjarig. Uiteindelijk werden de schilderijen verdeeld onder de twee dochters, Lucretia en Anna, zoals blijkt uit de bewaard gebleven papieren. De twee portretten van Rembrandt gingen naar Anna en kwamen zo in het bezit van het echtpaar Van Loon – van Winter. Vlak voordat de kunstverzameling werd verdeerd tekende Pieter Praetorius de verzameling na zoals die hing in Anna’s ouderlijk huis Saxenburg op Keizersgracht 224.

Huis Schaep & Burgh en één van de vazen die nu in de tuin van Museum Van Loon staan.

Het echtpaar Van Loon – van Winter ging wonen op Herengracht 499 dat door Willems voorouders was gebouwd. Als zomerverblijf kochten ze kort na hun huwelijk de buitenplaats Schaep en Burgh in ’s Gravenland voor vijfenzeventig duizend gulden, in grof zilvergeld te voldoen. Het huis staat er nog en huisvest tegenwoordig het hoofdkantoor van Natuurmonumenten. Na de aankoop begon een grootscheepse renovatie, de aanneemsom van de aannemer wordt nog bewaard in het museum. Willems broer Pieter van Loon heeft veel tekeningen gemaakt van het huis en de tuin. Niet alleen de familie verhuisde zomers naar de buitenplaats, ook de Rembrandts gingen mee. In Museum Van Loon worden talloze foto’s van Schaep en Burgh bewaard, waaronder een met daarop het portret van Oopjen in de salon van het huis (het is moeilijk te zien, maar rechts van de deur hangt het portret). In de tuin van Museum Van Loon staan nog twee grote tuinvazen met wapens van Van Loon en Van Winter, die ooit op het bordes van Schaep en Burgh stonden.

 Interieur van de salon van Schaep en Burg, door onbekende fotograaf

Na het overlijden van Anna van Loon – van Winter waren de tien nog in leven zijnde kinderen min of meer gedwongen de collectie te verkopen. De waarde van de collectie was zo hoog dat geen van de kinderen de collectie kon of wilde overnemen. De kinderen hadden meer behoefte aan kapitaal om van te kunnen leven.. Ondanks protest werd er snel een buitenlandse koper gevonden, de familie Rothschild. De vermaarde verzameling Van Loon – van Winter leek toen definitief voor Nederland verloren. Wel waren er nog goede herinneringen, zoals het bezoek van de Tsaar aan de verzameling in 1815. De familie is de collectie nooit vergeten, wat blijkt uit een bezoekersgids van het Rothschild huis Waddesdon Manor, waarop Freule Philippa van Loon eigenhandig aantekende welke schilderijen ooit aan haar familie hadden toebehoord.

Achterzijde van Schaep en Burgh, door Pieter van Loon

In Museum Van Loon staat nog één laatste restant van de kunstcollectie van Van Loon- Van Winter: een ivoren beeldje van David en Goliath, dat ooit werd toegeschreven aan de beroemde Italiaanse beeldhouwer Allessandro Algardi. Het museum en de familie is verheugd dat de topstukken van de voormalige collectie Van Loon- Van Winter nu weer in Nederland te zien zijn!

Avatar

Heren aan het hof

Na de Franse revolutie vond er een sterke versobering plaats in mannenkleding. Overdadig borduurwerk werd vervangen door eenvoudige kleding in neutrale kleuren. Het was keizer Napoleon die het zilver- of goudborduursel opnieuw introduceerde aan het hof om het hofleven letterlijk glans te geven. Ook Koning Willem I stelde een kledingvoorschrift op. Wanneer heren moesten verschijnen in groot kostuum konden ze kiezen uit of een ambtskostuum of een rokkostuum.  Een ambtskostuum is een kostuum dat hoorde bij een bepaalde beroepsfunctie en vervaardigd is volgens vaste voorschriften. 

De Jonkheren Van Loon bekleden geen functies met een ambtskostuum.  Vanaf de zeventiende-eeuw had de familie niet alleen aanzienlijke zakelijke belangen, maar speelde de familie ook een belangrijke politieke rol. Het was vanwege  hun politieke activiteiten dat de familie door Koning Willem I in de adelstand werd verheven met het jonkheer predicaat. Dit adeldom verschafte de familie toegang tot de ridderschap, een college waarin edelen per gewest verenigd waren. De ridderschappen waren in 1795 opgeheven, maar in 1814 werden ze opnieuw ingesteld. Na 1850 verloren ze hun macht, maar de Ridderschap van Utrecht bleef bestaan.  Bij het lidmaatschap van deze ridderschap hoorde een ambtskostuum, een verwijzing naar de functie die de leden hadden voor 1850. Verschillende leden van de familie Van Loon waren lid van dit ridderschap.

En het is dit ambtskostuum waarin Louis van Loon zich in 1909 laat vereeuwigen door de beroemde schilder Philip de Làszló.  In dit kostuum zal hij ook verschenen zijn aan het hof als groot kostuum vereist was.  Ook zijn zoon René van Loon laat zich portretteren in hetzelfde kostuum.  In het kasboek van zijn vader  is de uitgave terug te vinden. Maar liefst fl. 940.- werd betaald aan kleermaker Van Zanten in Zeist om het kostuum geheel volgens de voorschriften uit te voeren.  Bijzonder is dat het kostuum van vader of zoon in de collectie van Paleis Het Loo bewaard is gebleven.

Naast de ridderschappen waren er ook adellijke ordes waar een uniform bij hoorde. Jonkheer Ernst van Loon was er verzot op. Samen met Prins Hendrik behoorde hij tot de medeoprichters van de Johanniter Orde. Deze werd opricht in 1909 en iedereen die van adel was, van protestantse huize en genoeg geld had om het uniform te betalen kon lid worden. Het uniform bestond uit een  rode lakense jas, ‘double breasted’, met recht gesneden voorpanden, de revers en manchetten bedekt met wit laken, afgebiesd met gouddraad. De jas werd gecompleteerd door een witte broek, zwarte laarzen en een zwarte hoed met een witte of zwarte struisveer.

In hetzelfde jaar bestelde Ernst van Loon een staand portret van zichzelf bij de society schilder Antoon van Welie in het uniform van de Johanniter Orde.  Op de jas prijkt een aanzienlijk aantal onderscheidingen. Deze had hij nog niet in 1909, herhaaldelijk liet hij de schilder terugkomen om nieuw verworven onderscheidingen toe te voegen. Een heel aantal van zijn onderscheidingen bevinden zich in het museum.

Maar ook voor de oprichtingen van de Johanniter Orde beschikte  Ernst van Loon over een uniform. In 1903 was hij door de Italiaanse koning benoemd tot commandeur van de orde van de Heilige Mauritius en Lazarus.  In Rome bestelde hij het bijbehorende uniform.  In een zware kist word het uniform met steek en zwaard bewaard in het museum in klein en groot kostuum.

Met mode heeft deze kleding niets van doen. Maar ze geven wel een goed beeld van hoe de familie Van loon zich presenteerde aan het hof in de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw.

Avatar

De koetshuizen van Van Loon

Dit jaar is het  5 jaar geleden dat het koetshuis aan de Kerkstraat weer betrokken werd bij het woonhuis aan de Keizergracht. Museum Van Loon was weer de trotse eigenaar van het koetshuis, dat sinds de bouw in 1672 een belangrijk onderdeel van het huishouden was. In de loop der jaren hebben we het koetshuis weer redelijk compleet gekregen. Het koetshuis is echter niet de enige plek die herinnert aan het glorieuze wagenpark van weleer. In de Vogelkamer van het museum – de naam slaat op de wandbespanning met vogeltjes – bewaren we in de wandkasten een ware schat aan foto’s, rekeningen, memoires en andere archiefstukken die verwijzen naar de stallen en rijtuigen van de familie Van Loon.

Op het hoogtepunt van haar rijkdom bezat de familie meerdere grote koetshuizen, waarvan twee in Amsterdam en twee in Doorn. Het koetshuis aan de Kerkstraat, nu onderdeel van het museum, was daarvan eigenlijk de kleinste. Het andere koetshuis in de stad bevond zich recht tegenover het huidige museum op Keizersgracht 607. Dat koetshuis behoorde toen toe aan de Herengracht 502 (tegenwoordig de ambtswoning van de burgemeester van Amsterdam), waar sinds 1854 Hendrik Maurits van Loon en Louise van Loon – Borski woonden. Het huis werd in 1907 verkocht, maar het koetshuis bleef in eigendom van Willem Hendrik van Loon en Thora van Loon – Egidius, de bewoners van de Keizersgracht 672. Rond 1910 moesten de rijtuigen uit het koetshuis aan de Kerkstraat namelijk plaats maken voor de nieuwe auto’s van de familie, maar de rijtuigen bleven tot de jaren 30 in gebruik en waren makkelijk bereikbaar aan de overkant van de gracht.

 Keizersgracht 607 is inmiddels grondig verbouwd, maar de oorspronkelijke deuren van het koetshuis zijn nog steeds te zien vanuit Museum Van Loon.

Een coupé voor het bordes van Keizersgracht 672. Na het aanspannen in het koetshuis werden de bewoners aan de deur opgehaald.

Hoewel de familie Van Loon altijd een sterke band met de stad Amsterdam heeft gehad, woonden sinds de 19e eeuw steeds meer familieleden permanent op een van de buitenplaatsen. Juist daar speelden rijtuigen een grote rol. In de stad liet men zich vervoeren door de koetsier, maar op de buitenplaatsen was zelf rijden ook een belangrijk tijdverdrijf. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de grootste stallen en koetshuizen zich buiten de stad bevonden.

Willem Hendrik en Louise, die sinds 1854 op Herengracht 502 woonden, lieten tussen 1885 en 1888 een gigantisch buitenhuis bouwen op de buitenplaats Hydepark bij Doorn. Het huis telde maar liefst 73 kamers en ook de stallen en het koetshuis waren van on-Nederlands formaat. In Engeland was het hebben van een dergelijke buitenplaats en stallencomplex in adellijke en welgestelde kringen  niet ongebruikelijk, maar in Nederland kwam het op dergelijke grootte amper voor. Ook het rijden voor plezier was een geliefde hobby onder de Engelse welgestelden. Zodoende werd het koetshuis op Hydepark goed gevuld met een exemplaar van vrijwel ieder rijtuigtype. Ook de tuigenkamer, waar alle benodigdheden om de paarden mee aan te spannen werden bewaard, werd bijzonder luxueus uitgevoerd. Dit had er alles mee te maken dat deze ruimtes niet alleen functioneel moesten zijn, maar in het bijzonder ook werden gebruikt om aan vrienden, familie en kennissen te tonen.

De rijkdom komt in elk detail naar voren. Vergelijkbare tuigenkamers vind je op Engelse landhuizen en Paleis Het Loo.

Uit de vele foto’s waarop de Jonkheren van Loon zelf rijden blijkt dat het een geliefde hobby voor was. De grootste paarden- en rijtuigliefhebber van allen was misschien wel Louis Van Loon. Hij kreeg van zijn ouders een deel van het landgoed Hydepark, wat hij omdoopte tot La Forêt en waar hij vanaf 1890 een flinke villa liet bouwen, uiteraard voorzien van een stallencomplex en koetshuis. In het archief van Museum Van Loon bevinden zich tientallen foto’s van Louis op een van zijn rijtuigen. Uit de verkoop van zijn rijtuigen, die in de jaren 20 in verschillende etappes plaats vond, blijkt dat hij er minstens 20 had.

 Het complex werd gebouwd in een combinatie van de populaire Chalet- en Neorenaissancestijlen.

Niet alleen mocht Louis van Loon graag zelf zijn rijtuigen besturen, maar hij zag ook het nut in van de representatieve mogelijkheden van het rijtuig. Louis was tenslotte lid van allerlei ridderordes en had het fenomeen pomp and circumstance goed begrepen. Rond 1900 ging de familie Van Loon over op het gebruik van auto’s, maar voor ceremoniële doeleinden ontbrak nog het juiste rijtuig. In 1902 (of 1910, daarover is nog discussie) liet hij daarom een statieberline bouwen bij rijtuigfabrikant Schutter & Van Bakel in Amsterdam. Nou waren er al weinig families in Nederland die beschikten over een dergelijk rijtuig, maar dat Louis van Loon pas zo laat nog een statieberline bestelde laat zien hoe belangrijk hij de ceremoniële waarde vond. Het werd dan ook uitgevoerd in de heraldische kleuren van de familie, geel (staat voor goud), zwart en zilver. Met zo’n chique en opvallend rijtuig werd de status van de familie Van Loon nogmaals onderstreept. 

Een ouderwets rijtuig voor het begin van de 20e eeuw, maar voor gala’s en staatsaangelegenheden zeer geschikt.

Zoals gezegd verkocht Louis van Loon op den duur toch zijn hele stalinventaris. Veel rijtuig zijn in de loop der jaren verloren geraakt of uit beeld verdwenen. Het is dus vrij bijzonder dat de statieberline nog wel bewaard is gebleven, waarschijnlijk omdat het zo’n markant rijtuig is. Na jaren van omzwerving is het in de jaren 50 bij Museum Nienoord terechtgekomen, alwaar het nog steeds staat. Museum Van Loon is momenteel bezig om geld in te zamelen om het rijtuig te laten restaureren, zodat het in volle glorie getoond kan worden in het koetshuis van het museum. Informatie over het project (en de mogelijkheden om te doneren) vind je hier. Wij hopen dat zo veel mogelijk mensen binnenkort dit bijzondere rijtuig weer kunnen bewonderen.

 Door Willem te Slaa

Avatar

Don Quichot in Museum Van Loon

Bezoekers komen iedere dag naar Museum Van Loon om een blik te werpen op de meubels, portretten en vele andere objecten in het huis. De meeste bezoekers komen voor een bijzondere tentoonstelling of om een indruk te krijgen van de rijke wooncultuur aan de Keizersgracht, maar sommige bezoekers komen specifiek voor één object, of in dit geval eigenlijk twee. Onlangs werd het museum bezocht door een groot liefhebber van alles wat met Don Quichot te maken heeft. Hij schreef onderstaande tekst, wat ons zo enthousiast maakte dat we het met iedereen willen delen op onze blog!

 Heeft u Don Quichot al eens ontmoet?

In Museum Van Loon is hij op ware grootte te paard te bewonderen. Als u goed rondkijkt in de eetkamer valt uw oog wellicht op een groot zesdelig kamerscherm (tegenwoordig in twee delen van drie schermen aan weerszijde van de eetkamer opgesteld). In het midden van het scherm ziet u een fraai geklede dame in amazonezit op een schimmel. Op haar schouder zit een roofvogel. Rechts van haar zit een ridder in harnas op zijn paard. Iets links van het midden staat een man met zijn hoed in de hand die naar de dame en de ridder lijkt te wijzen. Verder zijn in het bos nog een aantal hofdames en dienstmaagden te zien.          

Voor de gelegenheid was het museumpersoneel zo vriendelijk de twee delen van het scherm naast elkaar uit te klappen.

Bij nader inzien draagt de ridder wel een heel vreemde helm. De kenner ziet dat het geen helm is, maar een scheerbekken. Maar dan moet die ridder Don Quichot zijn!  Don Quichot had immers het scheerbekken van een barbier afhandig gemaakt omdat hij meende dat het de helm van de Moorse koning Mambrino betrof, die de drager onkwetsbaarheid zou verschaffen. Dan zal de wijzende man wel Sancho Panza, de schildknaap van de ridder zijn. En ja enigszins verscholen ligt zijn ezel in een vreemde houding rechts naast de ridder op de grond.

 Welke scène van het verhaal is hier nu precies afgebeeld? Gelukkig had ik net het tweede deel van de verhalen van “De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha” gelezen en vond  ik na wat bladeren al gauw het goede hoofdstuk. In hoofdstuk 30 komen Don Quichot en Sancho een hertogelijk paar tegen. Don Quichot gaf zijn schildknaap de opdracht de hertogin te vragen of hij zijn opwachting bij haar mocht maken. Dat mocht! En wat een verrassing: de hertog en de hertogin kenden Don Quichot en Sancho al omdat zij hun avonturen in het zo’n tien jaar eerder verschenen eerste deel van het boek hadden gelezen.

Volgend jaar is het precies zeshonderd jaar geleden dat de schepper van Don Quichot, Miguel de Cervantes Saavedra, overleden is. Een goede bekende van mij, Guillermo Aparicio, heeft naar aanleiding daarvan vol fantasie een reeks brieven aan Miguel de Cervantes geschreven. Die brieven zijn onlangs in boekvorm bij de Kröner Verlag te Stuttgart verschenen onder de titel:   “Windmühlen sind kein Giganten,  Briefe an Don Miguel de Cervantes vierhundert Jahre nach seinem Tod”. Ik was in de gelegenheid bij de doop van het boek een paar woorden te spreken en wilde een betoog houden rond het kamerscherm van het Museum Van Loon.

Dit was een goede aanleiding mij wat verder in het kamerscherm te verdiepen. Zo vroeg ik me af of  de welgestelden die zich indertijd zo’n kamerscherm konden permitteren de weergegeven scène ook direct herkend zouden hebben? En wie heeft het scherm gemaakt en wanneer? Op  deze vragen heb ik nog geen antwoord gevonden. Wel vond ik na wat zoeken informatie die u misschien ook interesseert en mij iets dichter bij het antwoord op mijn vragen bracht.

Het eerste deel van Don Quichot verscheen in 1605 en was een groot succes. Het tweede deel werd in 1615 gepubliceerd. Al heel gauw volgden herdrukken en vertalingen. De eerste Nederlandse vertaling verscheen laat, pas in 1657. Het was wel weer de eerste uitgave met illustraties. Tot in de moderne tijd hebben vele kunstenaars het verhaal geïllustreerd. De illustraties werden niet alleen voor boeken gemaakt. Tussen 1714 en 1734 ontwierp de Franse kunstenaar Charles Antoine Coypel een serie kartons (ontwerpen voor wandtapijten). De kartons bevinden zich in het Chateau de Compiègne. Het Louvre bezit ten minste één tapijt met een afbeelding die is overgenomen van een van de kartons van Coypel. Afbeeldingen van deze kartons vind u gemakkelijk terug op het internet.

Nu is het aardige dat de kartons ook als gravure zijn gekopieerd op koperplaten, die op hun beurt ter illustratie van boeken met het verhaal van Don Quichot zijn gebruikt. Zo heeft de Haagse drukker Pieter de Hondt in 1747 een luxe uitgave verzorgd in een nieuwe vertaling in  31 konstplaten na uitmuntende Schilderyen van Coypel, in 't Koper gebragt.

Ziet u de grote gelijkenis (de bovenste weliswaar in spiegelbeeld) tussen de figuren op de prenten hierboven en onder en het kamerscherm?

Bij mij rijst nu de vraag: is het wandscherm gemaakt, wellicht in Nederland,  met als voorbeeld de platen in het boek van Pieter de Hondt? Of was de maker van het scherm bekend met de wandtapijten of zelfs met de kartons van Coypel?  Voor de laatste hypothese pleit mijns inziens de overeenstemming in kleurgebruik tussen de kartons en het wandscherm. Aangezien ik de kartons alleen van plaatjes op het internet ken, is het natuurlijk moeilijk met zekerheid een uitspraak over een gelijkenis van kleur te doen.

Opvallend is ook dat de bloemmotieven op de achterzijde van het kamerscherm sterk lijken op de bloemmotieven die voorkomen op sommige tapijten die aan de hand van de kartons van Coypel zijn gemaakt. Het lijkt me interessant de bloemmotieven op de tapijten met die op de achterzijde van het kamerscherm nog eens goed te vergelijken. Een goede reden Museum Van Loon weer eens te bezoeken.

Mocht u meer weten over het scherm, dan hoort het museum dat graag!

Avatar

De restauratie van de eetkamer

Na de restauratie van het trappenhuis vorig jaar was nu de eetkamer aan de beurt.

Op 1 februari werd gestart met de restauratie van de eetkamer. Net als bij de eerder gerestaureerde vertrekken was ook hier de ruimte in de loop der jaren achteruit gegaan, waardoor onderhoud noodzakelijk was. Zo was het stucplafond op enkele plaatsen gescheurd en vertoonde deels afbladderend schilderwerk. Het schilderwerk van de wanden was erg vervuild, terwijl op de blinden  nauwelijks verfwerk aanwezig was. In 1975 was de kamer voor het laatst gerestaureerd, onder leiding van architect C.W. Royaards in opdracht van jonkheer Maurits van Loon.  Toen werd ervoor gekozen om terughoudend te restaureren en werden slechts enkele decoraties verguld.

De wanden zijn afgeschermd en de kamer staat in de steigers.

Kort voor de start van de restauratie werd de aanpak van de werkzaamheden nog doorgenomen met Reinier Baarsen (Bestuurslid van Museum Van Loon en senior conservator bij het Rijksmuseum), Pieter Vlaardingerbroek (Bureau Monumenten Amsterdam), Tonko Grever (directeur Museum Van Loon) en ondergetekende (architect). Het uitgangspunt van de restauratie was om het huis te conserveren in de staat waarin Maurits van Loon en architect Royaards het gebracht hadden. Daarnaast werd besloten een beperkt verkennend kleuronderzoek uit te laten voeren, om de bouwgeschiedenis van de eetkamer beter in beeld te krijgen. Daaruit bleek dat de kamer in de loop der jaren diverse kleurstellingen heeft gehad. Zo was de kamer vóór de restauratie in 1975 voorzien van een schildering met houtimitatie en waren de wandvlakken behangen met 19de-eeuws imitatie goudleerpapierbehang.

De ornamenten van het stucplafond worden  van oude verf ontdaan.

Restauratiestucadoor Fekke Haringsma van de firma Stuc bv. ging met zijn collega’s als eerste aan de slag en heeft het stucplafond gerestaureerd. Hier zijn de slecht hechtende lagen afgestoken en zijn de scheuren uitgekrabd om vervolgens het stucwerk te herstellen. Tijdens de werkzaamheden zijn restanten van een vergulding op enkele profielen gevonden. Ook bleek het stucwerk in de 19de eeuw een donkere kleurstelling te hebben gehad.

De donkere kleuren komen te voorschijn onder de witte verf.

Daarna werd het schilder- en verguldwerk hersteld door Saskia van der Poel van Atelier Koningsblauw. Zij heeft de bijna verveloze blinden opnieuw geschilderd en het hout schoongemaakt en bijgewerkt. Ook de vergulding is schoongemaakt en hier en daar bijgewerkt. De kroonluchter werd gerestaureerd door Kees van Mierlo en voorzien van dimbare lampen.

De werkzaamheden in de eetkamer zijn inmiddels voltooid en de kamer is vanaf heden weer in volle glorie zichtbaar voor de bezoekers van het museum.

Leo Wevers

Avatar

Dicht en open!

In de maand februari is de eetkamer Museum Van Loon gesloten vanwege restauratie. Maar de andere eetkamer van de familie Van Loon die bewaard is gebleven, is nu te zien in het Gemeentemuseum in Den Haag.

De eetkamer aan de Herengracht

In 1854 trouwde Jonkheer Hendrik Maurits van Loon met de bankiersdochter Louise Borski.  Vijftien jaar later kocht het echtpaar Herengracht 502, het huidige huis van de burgermeester van Amsterdam. Na bijna een jaar is de verbouwing voltooid. De schoonzuster van Louise, Caroline van Lennep – van Loon, schrijft: ‘Loucky is terug en wees mij haar nieuwe huis van top tot teen: brillant en magnifiek, magnifiek en brillant; daaraan is niets gespaard, en de behangersrekening zal nog wel iets hooger zijn dan de onze!’ De eetkamer had een geheel nieuwe uitmonstering gekregen in de neo-Lodewijk XVI-stijl van het Second Empire, geheel passend bij de Franse smaak van Louise, die jaarlijks naar Parijs trok om daar haar kleding te laten maken.

De coulissetafel van de eetkamer aan de Herengracht

Bijzonder is dat veel van de eetkamer aan de Herengracht bewaard is gebleven en nog steeds door de burgermeester wordt gebruikt. Het Franse karakter van de kamer blijkt vooral uit de prachtige bekleding met tapisserieën van wanden, stoelen en het vuurscherm.  De meubels kunnen worden toegeschreven aan de Parijse meubelmakers ‘Mercier Frères’. Met een aantal van acht berg- en dienmeubels, de eettafel, het vuurscherm en de 26 stoelen was het vertrek behoorlijk gevuld. Het meest indrukwekkende meubel is zonder twijfel de eettafel, hoewel deze bij een diner onder het damast nauwelijks zichtbaar zal zijn geweest. De coulissetafel heeft een ingenieus uittreksysteem, zodat het afhankelijk van de hoeveelheid gasten maximaal 15 bladen kunnen worden toegevoegd. De tafel is dan 10,18 meter lang en vult met maximaal 36 gasten de hele eetkamer. De meubels zijn tegenwoordig in de collectie van het Amsterdam Museum, maar grotendeels nog opgesteld op de Herengracht.

Delen van het Limoges porselein

De eettafel zal bij ontvangsten ongetwijfeld perfect zijn opgetuigd. Hiervan is helaas niet veel bewaard gebleven. In Museum Van Loon wordt wel porselein en glas bewaard dat past bij de Franse smaak van Louise. Zo wordt de tafel gedekt met delen van een 260-delig wit neo-rococo servies met gouden randen van Limoges porselein,  dat naast veel borden bestaat uit een terrine, dekschalen, dienschaaltjes op lage en hogere voet, manden, sauskommen, kleine schoteltjes en rechthoekige schotels in verschillende maten. De meeste onderdelen zijn gemerkt Haviland & Co. Spectaculair  is een zeer uitgebreid bewaard gebleven glasservies. Het is een mooi voorbeeld van de hoge kwaliteit van kristallen serviezen in de negentiende eeuw. De voeten van de glazen zijn geslepen in een ster, met een verfijnde met het rad gegraveerde sierrand en het gekroonde monogram Hvl van Hendrik van Loon. De glazen zijn klein van inhoud in vergelijking met huidige wijnglazen. In de tweede helft van de negentiende eeuw staan karaffen met gewone wijn en water op tafel. Aannemelijk is dat het glasservies gemaakt is in de Manufacture Baccarat in Parijs, een firma die nog steeds bestaat.

Delen van het Baccarat glasservies

Diverse meubels, maar ook glas, zilver en porselein van de familie Van Loon zijn nog tot en met 28 februari te zien in het Gemeentemuseum in Den Haag tijdens de tentoonstelling ‘Nederland dineert’ als één van de meest bijzondere ensembles die in Nederland bewaard zijn gebleven.

De eetkamer van Van Loon in het Gemeente Museum in Den Haag

met dank aan Jet Pijzel

Avatar

Van de Poll en Van Loon. Twee families met banden door de eeuwen heen.

De succesvolle tentoonstelling Van de Poll bij Van Loon is verlengd tot en met 31 januari 2016. In het koetshuis van Museum Van Loon zijn nog twee weken de hoogtepunten uit de portretten-collectie van de Van de Poll- Wolters- Quina- Stichting te zien. Het is geen toeval dat de families Van de Poll en Van Loon in de tentoonstelling samenkomen en zeker ook niet de eerste ontmoeting tussen de families. Gedurende vier eeuwen zijn leden van de families elkaar op verschillende momenten in de geschiedenis tegenkomen. Van deze ontmoetingen zijn vandaag de dag nog steeds bewijzen te vinden in Amsterdam en in Museum Van Loon.

Gelijktijdig burgemeester van Amsterdam Leden van beide families zijn bijvoorbeeld burgemeester geweest van de stad Amsterdam. In de 18de eeuw werd een burgemeester nog wel ‘democratisch’ gekozen. Een kleine selecte groep ‘hoge heren’ (burgemeesters, oud-burgemeesters, schepenen en oud-schepenen) kozen gezamenlijk de nieuwe burgemeester. Zo kwam het dat burgemeesters veelal uit dezelfde families afkomstig waren. Met andere woorden: alleen mensen uit de hogere kringen van de samenleving kwamen hiervoor in aanmerking. De families Van Loon en Van de Poll waren zelfs op hetzelfde moment burgemeester van de stad Amsterdam. In die tijd had Amsterdam vier burgemeesters. In het Paleis op de Dam, dat toen het stadhuis was, zijn de familiewapens van Van de Poll en Van Loon nog steeds te zien. Samen met nog twee andere burgemeesters bestuurden zij de stad.

 Wapenschilden van de families Van de Poll (linksboven) en Van Loon (rechtsboven). Paleis op de Dam, Amsterdam.

Bestuur van de kerk Een andere voorname functie die beide families hebben bekleed, is de functie van kerkmeester. Zo waren Pieter van de Poll (1703-1766) en Jan Willem van Loon(1767-1839) beiden kerkmeester van de Amstelkerk; een houten (nood)kerk aan het Amstelveld. Samen met nog twee andere kerkmeesters waren zij verantwoordelijk voor het dagelijks financieel beheer van de kerk. In Museum Van Loon hangt een prachtige prent, waarop de zitplaatsen in de Amstelkerk te zien zijn. Ook zijn de wapenschilden van de families Van de Poll en Van Loon te zien, samen met de wapenschilden van de andere twee kerkmeesters. Linksboven is het wapen van de familie Van de Poll te zien, met de drie roden ruiten. Linksonder is het Van Loon wapen te zien, met de twee moren en drie molenijzers.

Zitplaatsen in de Amstelkerk, met aan de linkerzijde de Van Loon en Van de Poll familiewapens.

Huwelijken Niet alleen door de verschillende voorname functies kwamen de families elkaar tegen. In de 18de eeuw werden de families ook door huwelijken onderling verwant. In 1746 trouwde Cornelia Jacoba Wolters (1726-1795) met Jacobus van de Poll (1724-1807). Ruim tien jaar later trouwde haar jongere zuster Catharina Johanna Wolters (1733-1786) met Willem van Loon (1707-1783). Via de familie Wolters zijn Van Loon’s te linken aan de familie Van de Poll. In de huidige tentoonstelling worden de zusters Wolters weer met elkaar herenigd in Museum Van Loon.

Jan Maurits Quinkhard. Cornelia Jacoba Wolters, 1753.

Jean Humbert. Catharina Wolters, ca. 1780.

Aanwezig aan het hof Ook buiten Amsterdam hebben leden van beide families elkaar ontmoet, zoals aan het hof. Voor functies aan het hof, zoals hofdame, moest je gevraagd worden. Alleen dames van adellijke huize kwamen hiervoor in aanmerking. Daarnaast moest je van onberispelijk gedrag zijn en ongehuwd blijven. Henriëtte van de Poll (1853-1946) was zo’n hofdame. Vanaf 1880 vervulde zij die rol aan het hof van Koningin Emma. Zij was onder andere belast met de opvoeding van Prinses Wilhelmina. Ook de familie Van Loon heeft een rol gespeeld aan het hof. Thora van Loon-Egidius (1865-1945) werd in 1897 benoemd tot Dame du Palais van de aanstaande Koningin Wilhelmina. Een Dame du Palais vertegenwoordigde de Koningin in de stad en bepaalde mede wie er werd uitgenodigd voor Koninklijke ontvangsten in het Paleis op de Dam. Aangezien zowel Henriëtte van de Poll als Thora van Loon gelijktijdig een rol hebben gespeeld aan het hof, moeten zij elkaar vaak hebben ontmoet.

Henriëtte van de Poll, ca. 1900

Thora van Loon-Egidius, ca. 1900

De families Van de Poll en Van Loon hebben beide een prachtige familiegeschiedenis met een paar kenmerkende overeenkomsten. Hun verhalen leren ons hoe invloedrijk en veelzijdig hun leven door de jaren heen was en wat zij voor ons land hebben betekend. Tegenwoordig dragen ze veel zorg voor het behoud van deze geschiedenis, dat is dan ook een frappante overeenkomst tussen beide familie. Zij zijn als adellijke families hier vrijwel uniek in. Veel adellijke families hebben in de negentiende of twintigste eeuw hun familieportretten te gelde gemaakt. Het is dan ook fantastisch dat deze twee families wel zorg hebben gedragen voor hun collectie en dat dit resulteert in de tentoonstelling ‘Van de Poll bij Van Loon’.

Avatar

Een bijzonder souvenir uit het Heilige Land

In de tentoonstelling Van de Poll bij Van Loon is sterk de nadruk gelegd op portretten uit de verzameling van de Van de Poll – Wolters-Quina Stichting. Maar de collectie van de stichting is veel breder en bevat ook zilver, porselein en documenten. Tot de absolute topstukken behoort een zeer zeldzaam zeventiende-eeuws model van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem.

Wie heeft het model meegenomen? Maar waarom is het zo bijzonder? En hoe is het in de verzameling terecht gekomen?

In 1668 vertrok de Amsterdamse koopman Carel Quina (1622-1689) voor een reis naar het Heilige Land. Dit was in het Calvinistische Nederland van de zeventiende-eeuw zeer ongebruikelijk. Bijzonder was ook de route die hij koos, niet voor een comfortabele reis over zee, maar een reis over land vol vijandige volkeren en gevaren. Van zijn reis hield hij een uitgebreid reisverslag bij. Zo weten we precies welke route hij koos, maar het geeft ook een prachtig beeld over de relatie tussen oost en west in die tijd. Doel van zijn reis was om voor Pasen 1669 Jerusalem te bereiken. Hierin slaagde hij ruimschoots, op 6 april 1669 kwam hij aan.

Als herinnering aan zijn reis kocht hij verschillende souvenirs. De grootste daarvan was een model van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem. Dergelijke modellen werden vanaf het begin van de zeventiende eeuw gemaakt door Franciscanen en waren zeer geliefd bij pelgrims. Quina kocht zijn model bij de school van Fra Bernardino Amico, die toen president was van de Heilige Grafkerk. Het model is gemaakt van olijfhout en ingelegd met ebbenhout, been en parelmoer.

In het Italiaans beschreef Quina van de kerk uitgebreid. Zo is het mogelijk om een rondgang langs de kerk te maken. ook de binnenkant kan worden bekeken omdat de daken en koepels van de maquette kunnen worden afgenomen. De beschrijving wordt nog steeds bij het model bewaard.

In de zeventiende-eeuw moeten er veel van dit soort modellen zijn vervaardigd, maar nu zijn er wereldwijd maar 23 exemplaren bekend. Het exemplaar van Carel Quina is misschien wel het best bewaard gebleven. Dit komt waarschijnlijk mede door een sterke ebbenhouten kist waar het model al die eeuwen in bewaard wordt.

Het model wordt al eeuwenlang gekoesterd in familiebezit. Carel had zelf geen kinderen. Het model vererfde op zijn nichtje Cornelia Quina (1652-1722). Zij was getrouwd met Louis Wolters (1649-1684). Hun kleindochter Cornelia Wolters (1726-1795) trouwde in 1746 met Jacobus van de Poll (1724-1807). Zo kwam het model van de Heilige Grafkerk in het bezit van de familie Van de Poll en is het nu ondergebracht in de Van de Poll – Wolters – Quina Stichting.

Verder lezen? Ingrid van der Vlis, Door het land van de Sultan Carel Quina’s pelgrimage naar Jeruzalem (1668-1671), Zutphen 2005 en natuurlijk de publicatie Van Bol tot Veth De portretverzameling van de familie Van de Poll, Wolters en Quina door Claire van den donk en Ruddi Ekkart (Leiden 2015).

Avatar

Living@Van Loon

Op uitnodiging van Philippa van Loon en ondersteund door het Mondriaan Fonds waren er in 2014 twee Artist in Residencies in het appartement boven het koetshuis. Nog tot en met 30 november is de presentatie Bachelor's Delight te zien van Jasmijn Visser die vanaf oktober 2014 drie maanden woonde en werkte in het museum.

Door directeur/conservator Tonko Grever

 Sinds 1996 organiseert Museum Van loon met regelmaat tentoonstellingen met hedendaagse kunst. Dit is voor de bezoekers van het museum in eerste instantie geen voor de hand liggende keuze. Veel bezoekers zijn immers vooral op zoek naar een authentiek grachtenpand dat laat zien hoe de familie Van Loon vroeger woonde aan de gracht.

Maar de familie Van Loon is er nog! Op dit moment is het Philippa van Loon die met haar gezin de bovenste verdieping van het huis bewoont. Haar vader Maurits van Loon restaureerde het huis met een grote liefde voor de achttiende eeuw. Zelf ging Philippa van Loon naar de kunstacademie in Londen. Sinds zij voorzitter is van de Stichting Van Loon combineert zij haar inzet voor het beheer en het behoud van het huis en de collectie met haar passie hedendaagse kunst door kunstenaars van nu uit te nodigen werk te maken en te tonen in het huis. Zij wil hiermee vooral ook de continuïteit benadrukken. Zoals Willem van Loon zich in 1637 liet schilderen door Jan Miense Molenaar of Louise van Loon in 1889  door Alexandre Cabanel, zo is het nu tijd voor kunstenaars als Martin Creed of Fiona Tan.

Museum Van Loon is een bijzondere plek voor kunstenaars. Waar de meeste tentoonstellingsruimtes voor hedendaagse kunst vooral zo neutraal mogelijk zijn, de fameuze white cube, is het museum letterlijk het tegenovergestelde. Over staat en hangt wat, overal spat de geschiedenis van de muren. De meeste kunstenaars maken dan ook werk dat direct een relatie aan gaat met de omgeving. Dit ontstaat meestal na een vluchtige kennismaking, een rondleiding, een paar bezoeken, onderzoek. Maar hoe zou het zijn als een kunstenaar de kans zou hebben zich voor langere tijd onder te dompelen?

Vorige jaar lukte het om deze wens te realiseren. Na het kunstenaars duo Quirine Racké en Helena Muskens woonde Jasmijn Visser in het museum. Van haar is nu een presentatie te zien die verlengd is tot en met 30 november.

Bachelor's Delight is een presentatie die kunstenaar Jasmijn Visser in samenwerking met historicus Tristan Mostert en ontwerper Stëfan Schäfer samengesteld heeft. Haar uitgangspunt was de beroemde Atlas Van Loon die niet bewaard wordt in het museum zelf maar in het Scheepvaartmuseum. Kaarten spelen namelijk een grote rol in haar oeuvre.

De titel van de presentatie kan op meerdere manieren worden uitgelegd. Bachelor's Delight was de naam van het schip van buccaneer William Ambrose Cowley, die in 1683 een eiland ontdekte wat hij Pepy's noemde. Hij noteerde de verkeerde coördinaten van dit eiland waardoor het tot in de 19e eeuw als fantoom eiland op veel kaarten verscheen. Tientallen expedities zijn uitgezet om dit fantastische eiland later te vinden, zonder succes. Cowley heeft later wel succesvol de Galapagoseilanden ontdekt. Maar het refereert ook aan de plek waar Jasmijn verbleef, het appartement boven het koetshuis dat Philippa's vader voor zichzelf liet maken toen hij nog vrijgezel was.

 De presentatie bestaat uit een aantal verschillende onderdelen die één geheel vormen. Een drietal digitale schermen tonen delen van een website. De vormen van de installatie rondom de schermen transformeren per kamer en verwijzen naar het lijnenspel van de coördinaten op zeekaarten. De Atlas van Loon is van binnen bekleed met marmerpapier. De boeken in de vitrines verwijzen hiernaar. Een van de schermen is afgeleid van het kompasroos uit de Atlas van Loon. De drie kamers met de schermen stellen samen verschillende dimensies van een universum.  Drakensteyn kamer :de  microkosmos, de Vogelkamer: de wereld en Rode Slaapkamer: Space. Iedere bezoeker mag een poster meenemen die als gids gebruikt kan worden om door de tentoonstelling heen te navigeren, maar ook thuis gebruikt kan worden om door de website te gaan.  De achterkant van de poster is een inventaris van het museum en de Atlas van Loon, en voert je langs tapijten en boeken in de vitrines.

Op de poster en op het scherm in de Vogelkamer is een kaart te zien die Jasmijn Visser zelf maakte, waarin zij een zeventiende-eeuwse visie op het wereldbeeld vanuit het huis recreëert. De video op het scherm zoomt in en uit op werelddelen in de volgorde van de tekst op de kaart.

Het is bijzonder om te zien hoe Jasmijn materialen uit het huis zelf combineert met de atlas. Zo staan de boeken normaal in de boekenkast in de Schaapjeskamer. Ook de website bachelorsdelight.com bestaat uit de lagen Microcosm - World - Space. De Microcosm bestaat uit de tapijtonderdelen van de poster die zich als plankton op celniveau voortbewegen.

Zoals Jasmijn Visser zegt: 'De tentoonstelling draait om de onmogelijke menselijke drang van het archiveren en structuren van informatie, toen en nu, daarom kan je echt door de verschillende lagen van de expositie verdwalen!'

Vanaf dit jaar is het appartement boven het koetshuis weer verhuurd en genereert het zo inkomsten voor het behoud en beheer van het huis, de tuin en het koetshuis. Maar nog even is de bijzondere ervaring te zien van Jasmijn Visser.

Bachelor's Delight is verlengd tot en met 30 november 2015.

Met dank aan:

Jasmijn Visser (tekst, kunst, verblijf)

Mondriaan Fonds (Artist in Residency, presentatie)

Amsterdamse Fonds voor de Kunst (presentatie)

Avatar

Het speelgoed van de heren

Een sportrijtuig en sportauto bij Museum Van Loon

Door Willem te Slaa

Wie denkt aan ‘het speelgoed van de heren’ denkt al snel aan een snelle Ferrari of een glimmende oldtimer. Het besturen en onderhouden van zulke auto’s is tegenwoordig een geliefde hobby in alle lagen van de maatschappij. Vroeger was het bezit van een voertuig en de beschikking over vrije tijd echter niet voor iedereen weggelegd. Bovendien werd het besturen en onderhouden van je eigen voertuig lang beschouwd als iets wat men door het personeel liet doen. Sinds de vroege middeleeuwen lieten welgestelde personen zich vervoeren door een koetsier en bekommerde de eigenaar zich niet om het onderhoud. Als de eigenaar ergens naartoe wilde stapte hij in bij voordeur van het huis, de rest kwam voor rekening van het personeel.

In de late 19de eeuw kwam daar verandering in. Waar rijtuigen voorheen een noodzakelijk vervoersmiddel waren, werd het berijden van paard en wagen eveneens een aangename bezigheid. De heren die zich de tijd en de kosten konden veroorloven zagen het rijden als een sportief uitje. Deze ontwikkeling was bij de Engelse adel ontstaan, maar rond het eind van de 19de eeuw had ook in Nederland vrijwel elke welgestelde heer een sportrijtuig. Hiermee kon hij deelnemen aan een jachtpartijtje of een aangename rit maken in het park. De koetshuizen, waar voorheen voornamelijk het personeel actief was, veranderden in representatieve ruimtes waar de heer des huizes zich met zijn vrienden kon vertonen om de paarden, rijtuigen en equipages te bewonderen.

Deze ontwikkeling deed zich ook voor bij de prominente Amsterdamse familie Van Loon. De familie bezat in de late 19de eeuw stallen en koetshuizen aan de Keizersgracht 607 en de Kerkstraat 259 in Amsterdam, evenals op het landgoed Hydepark nabij Doorn. Jonkheer Hendrik Maurits Van Loon (1886-1949) was misschien wel de meest opvallende paarden- en rijtuigen liefhebber van de familie. In 1900 bestelde hij een sportrijtuig bij Schutter & Van Bakel in de Kerkstraat in Amsterdam. De Char á Bancs, in het Nederlands ook wel brik of jachtbrik genaamd, was bij uitstek geschikt om een rit mee te maken door het Vondelpark of mee uit jagen te gaan. De collectie van Museum Van Loon bevat dan ook vele foto’s met Jonkheer Hendrik Maurits Van Loon op de bok (de zitplaats voor de koetsier) met de teugels in handen. Het sportrijtuig is nog altijd in het bezit van Museum Van Loon en nu te zien in het koetshuis.

Sportrijtuig (Schutter & Van Bakel, 1900) met Jonkheer Hendrik Maurits Van Loon op de brik, 1912 (foto collectie Museum Van Loon)

In 1900 werd nog volop gereden met rijtuigen, maar al snel veranderde het straatbeeld ingrijpend. Al voor de eeuwwisseling werd in Nederland geëxperimenteerd met auto’s, maar in het eerste decennium van de 20ste eeuw nam de ontwikkeling van de auto in Nederland een ware vlucht. Het bezit van een auto - net als dat van een rijtuig en paarden - was een kostbare aangelegenheid. Het is daarom niet verwonderlijk dat dit enkel was weggelegd voor welgestelde burgers en adellijke families. Aanvankelijk werden de auto’s, net als de rijtuigen, niet zelf bestuurd. De koetsiers werden vaak vanzelf chauffeurs, de meeste rijtuigen werden verkocht en de koetshuizen werden veranderd in garages. Het duurde echter niet lang voordat de autobezitters zelf achter het stuur kropen en het autorijden een sportief karakter kreeg. In de vroege 20ste eeuw verruilden de meeste heren hun sportrijtuig voor een sportauto.

De familie Van Loon beschikte over een aantal auto’s, maar daar is helaas weinig over bekend. Er is één nummerbord bewaard gebleven, waarvan slechts bekend is dat het werd uitgegeven in Noord-Holland voor 1950. Het koetshuis aan de Kerkstraat 259 werd verbouwd tot garage, maar het koetshuis aan de Keizersgracht 607 bleef tot de Tweede Wereldoorlog in gebruik om de paarden en rijtuigen te stallen. Jonkheer Hendrik Maurits Van Loon bleef tot in de jaren 30 graag met paard en wagen rijden. Het is niet bekend of hij een autoliefhebber was en sportauto’s in zijn bezit had. Hoe het ook zij, de firma Schutter & Van Bakel, waar de familie Van Loon voorheen haar rijtuigen kocht, maakte vanaf 1902 ook carrosserieën voor auto’s en sportauto’s.

De medewerkers van Schutter & Van Bakel voor de werkplaats met Eddie Hertzberger in zijn MG in 1934.

In 1934 bouwde Schutter & Van Bakel voor het eerst een gestroomlijnde carrosserie, voor de MG van Eddie Hertzberger. Hertzberger, die eigenaar was van een succesvolle kledingfabriek in Rotterdam, had meerdere auto’s in zijn bezit. Hij bracht zijn tijd voornamelijk door in de garage of op het racecircuit, nam deel aan verschillende wedstrijden en won in 1936 een Grand Prix met de MG met carrosserie van Schutter & Van Bakel. Naast de MG van Hertzberger voorzag Schutter & Van Bakel in 1938 ook de Ford Mercury van Maus Gatsonides van een gestroomlijnde carrosserie. Gatsonides was, net als Hertzberger, een groot autoliefhebber en vervent rallyrijder, en hij was de eerste persoon in Nederland die een Ford Mercury motor importeerde. Gatsonides noemde de auto dan ook ‘Kwik’, naar de vertaling van het Engelse mercury. De ‘Kwik’ werd begin deze eeuw gerestaureerd, en in 2005 deed de auto zelfs mee aan een winterrally.

Maus Gatsonides(r) en mede-coureur Lex Beels (l) poseren in 1939 bij de ‘Kwik’ tijdens de Luik-Rome-Luik rally.

De sportauto ‘Kwik’ van Gatsonides is tijdelijk te zien in het koetshuis, van 30 juli tot 17 augustus 2015, in het kader van de tentoonstelling Made in de Kerkstraat

Avatar

De machtige weduwe

N. Pieneman, Johanna Borski– van de Velde, 4de kwart 19de eeuw

In de VPRO tv-serie ‘De IJzeren Eeuw’ wordt aandacht besteed aan de weduwe Borski, ook wel de redster van de Nederlandse Bank genoemd. Wie was deze machtige weduwe?

Geboren als Johanna Jacoba van de Velde maar beter bekend als Johanna Borski (geb. Amsterdam 26-8-1764 – gest. Amsterdam 12-4-1846). Dochter van Johannes van de Velde (1732-1787), koopman in vlas, en Bruna Jacoba Schouten (1729-1802). Op 19-12-1790 trouwde Johanna van de Velde in Amsterdam met Willem Borski (1765-1814), bankier en makelaar in fondsen. Uit dit huwelijk werden 10 kinderen geboren, van wie 5 dochters en 3 zoons de volwassen leeftijd bereikten.

Johanna Jacoba van de Velde stamde uit een Amsterdamse koopmansfamilie die in de textielhandel een zekere welstand verworven had. Mogelijk hebben haar ouders al vroeg Johanna’s zakelijke talenten onderkend en gestimuleerd. In ieder geval laten enkele bewaard gebleven correspondentiefragmenten zien dat zij later, na haar huwelijk met Willem Borski in 1790, uitstekend in staat was diens zaken waar te nemen als deze in het buitenland vertoefde. Haar man werkte zich binnen een tiental jaren op van makelaar in onder meer graan en rijst tot een machtig commissionair in effecten, de vaste onderaannemer en raadsman van het handels- en bankiershuis Hope & Co. bij grote beurstransacties. In 1812 was Willem Borski de op één na rijkste inwoner van Amsterdam.

Het makelaarsstokje van Willem Borski, 1789. Museum Van Loon. Makelaars diende bij het sluiten van een koop een stokje te laten zien waarop het wapen van hun stad was aangebracht. Op de zijkanten van het zilver staan de naam Willem Borski en het jaartal van zijn beëdiging.

Toen haar man in 1814 plotseling overleed was de jongste van hun acht kinderen, Johannes (1807-1899), zes jaar oud. Johanna Borski besloot het bedrijf voort te zetten als de firma Wed. W. Borski, samen met de procuratiehouder Johannes Bernardus Stoop (1781-1856), die al sinds 1790 bij de firma werkzaam was. Het was allerminst ongebruikelijk dat weduwen hun man opvolgden in bedrijf of onderneming teneinde deze aan de volgende generatie te kunnen doorgeven. Dat gebeurde ook in koopmansfamilies als Van Eeghen of Insinger. Tussen laatstgenoemde familie en de familie Borski bestonden overigens nauwe banden: de oudste Borski-zoon, David (1793-1870), trouwde in 1816 met Anna Jacoba Insinger (1790-1854), terwijl de derde dochter, Wilhelmina Jacoba (1800-1894), in 1823 in het huwelijk trad met Albrecht Fredrik Insinger (1788-1872). Ook met Jerôme Sillem, vennoot van Hope & Co., bestond een familieband: hij was de schoonvader van Johanna Borski’s jongste zoon Johannes.

De firma Wed. W. Borski

Stoop vertegenwoordigde de firma Wed. W. Borski op de beurs, waar vrouwen alleen als toeschouwer toegang hadden. Het zakelijk beheer lag echter in handen van Johanna Borski zelf, die de firma tot haar tachtigste met ferme hand leidde. Spraken haar mannelijke collega-kooplieden en bankiers elkaar altijd bij hun (verplichte) dagelijkse bezoek aan de beurs, wie de weduwe Borski wilde spreken, moest bij haar thuis aan de Keizersgracht, bij de Spiegelstraat, belet vragen. Daar vertoefde zij overigens lang niet altijd: vaak verbleef zij in haar boomgaard in de Amsterdamse Plantage of op het landgoed ‘Elswout’ in de Kennemerduinen, door Willem Borski in 1805 gekocht en door zijn weduwe met flinke grondaankopen uitgebreid.

Obligatie uit 1845 met originele handtekening van Weduwe Willem  Borski, ofwel Johanna Borski. Museum Van Loon

In samenwerking met Stoop leidde Johanna Borski het bedrijf naar de top van de Amsterdamse geldmarkt. De firma Wed. W. Borski was de vaste partner van de firma Hope & Co. bij onder meer het plaatsen van Russische leningen, die alleen al in de jaren 1820 ruim honderdtwintig miljoen gulden beliepen. De kracht van het bedrijf school in een al door Willem Borski georganiseerde kring van commissionairs en administratiekantoren, die plaatsing en ondersteuning van de emissies verzekerden. Daarnaast voerde de firma grootschalige transacties uit voor eigen rekening. De net opgerichte Nederlandsche Bank kon in 1816 aanvankelijk haar aandelenemissie niet voltekend krijgen. Een fiasco dreigde, totdat de weduwe Borski in maart de resterende veertig procent overnam en er een florerende markt voor schiep.

Nadat de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de loop der jaren 1830 in het nauw was gekomen door onvrijwillige voorschotten aan koning Willem I, verschafte de firma Wed. W. Borski het bedrijf in 1840 forse kredieten op onderpand van effecten. Het grootste deel daarvan nam Johanna Borski overigens voor haar persoonlijke rekening. Met een vermogen van ongeveer vier miljoen gulden moet zij in die jaren een van de rijkste personen van het Koninkrijk zijn geweest. Het onroerend goed – dat wil zeggen zes huizen in Amsterdam, waaronder het woonhuis annex kantoor aan de Keizersgracht, plus de landgoederen – kwam daar nog bij.

Laatste jaren

In de loop der jaren trok Johanna Borski zich steeds vaker op ‘Elswout’ terug en liet de zaken meer en meer over aan haar zoon, Willem Borski II (1799-1881), die in 1832 Stoop had opgevolgd toen deze naar de firma Hope & Co. overstapte. Verdere expansie van de firma was binnen de Amsterdamse verhoudingen niet meer mogelijk, maar evenals zijn ouders groeide de tweede Willem uit tot een sleutelfiguur aan de beurs en de feitelijke leider van het samenwerkingsverband met Hope & Co. In 1844 trad de weduwe Borski terug uit de naar haar genoemde firma. Twee jaar later overleed zij, op 81-jarige leeftijd. Op het aangifteformulier van haar overlijden staat achter ‘beroep’ ingevuld: ‘handelaar in fondsen’. 

Gouden hanger met een lokje haar van de weduwe Borski. Museum Van Loon. De haar- en bloemversiering in de hanger verwijst naar het (koren)veld, symbool voor de naam v.d. Velde; ook afgebeeld in het wapen van de familie. De naam Borski hield nog ruim honderd jaar bekendheid. Pas bij de dood in 1884 van haar kleinzoon, Willem Borski III, kreeg het bedrijf bij ontstentenis van een opvolger met de naam Borski een andere naam: Van Loon & Co. Als firmanaam leefde Wed. W. Borski voort in de naam van een administratiekantoor en de daar beheerde effecten, totdat het kantoor in 1959 geliquideerd werd.

Tekst: Joost Jonker, Velde, Johanna Jacoba van de, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.

You are using an unsupported browser and things might not work as intended. Please make sure you're using the latest version of Chrome, Firefox, Safari, or Edge.